1. Home
  2. Knowledge Base
  3. Politiek en Beleid (tot 2022)
  4. Kerndoel 1.2 – Nederland als parlementaire democratie

Kerndoel 1.2 – Nederland als parlementaire democratie

Kabinetsformatie

Weten hoe de parlementaire democratie in Nederland werkt.

Als je 18 jaar of ouder bent en een Nederlands nationaliteit hebt, mag je in Nederland meebeslissen over het land. Dit kun je doen door a) te stemmen of b) een politieke partij op te richten: je wordt dan (samen met anderen die bij jouw partij horen) een volksvertegenwoordiger en er kan op jou en je partijgenoten gestemd worden bij de verkiezingen.

Eens per 4 jaar zijn er landelijke verkiezingen. Volksvertegenwoordigers (politieke partijen) proberen dan door campagne te voeren stemmen te krijgen zodat zij de plannen die zij met hun partij hebben kunnen uitvoeren. Iedereen die 18 jaar en ouder is die een Nederlandse nationaliteit heeft mag stemmen op een volksvertegenwoordiger. Dit doe je dus omdat je hun plannen voor het land goed vindt. Je stemt direct op de volksvertegenwoordigers, het zijn dus directe verkiezingen (máár wij zijn een indirecte democratie omdat wij niet zelf onze regering samenstellen).

Na de verkiezingen worden de stemmen geteld om te bepalen hoeveel zetels (plekken) iedere partij krijgt in de Tweede Kamer: er zijn 150 zetels te verdelen. Dat wordt als volgt gedaan:

Het totale aantal stemmen / 150 (beschikbare zetels Tweede Kamer) = X (het aantal stemmen dat nodig is voor één zetel: de kiesdeler Het aantal stemmen op een partij / de kiesdeler = het aantal zetels voor een partij, oftewel het aantal mensen die namens de partij in de Tweede Kamer mogen zitten. Deze mensen zijn een fractie (deel van) gekozen volksvertegenwoordigers en noem je fracties.

Voorbeeld:
In totaal stemmen 9.000.000 mensen / 150 (zetels Tweede Kamer) = 60.000 (= Kiesdeler). Op de ChristenUnie hebben 186.000 mensen gestemd / 60.000 (kiesdeler) = 3. De ChristenUnie heeft dus 3 zetels oftewel 3 mensen mogen namens de partij in de Tweede Kamer zitten. De Tweede Kamer fractie van de ChristenUnie bestaat dus uit 3 personen.

Als de stemmen zijn geteld wordt de Tweede Kamer samengesteld. Vervolgens wordt er één van de kamerleden gekozen als voorzitter van de Tweede Kamer. Deze 150 leden van de Tweede Kamer besturen niet het land, daarvoor zijn het er te veel.

zetelverdeling_april_2015_0

 

De grootste partij (meeste zetels) mag nu proberen om samen met 1 of meer andere partijen te gaan samenwerken om zo een meerderheid (76 of meer) zetels te krijgen in de Tweede Kamer. Dit zodat zij altijd een meerderheid van de Tweede Kamer (oftewel een meerderheid van de Nederlandse stemmen) achter zich hebben. Dit doen zij door met andere partijen te overleggen om te kijken of ze het met elkaar eens kunnen worden: de kabinetsformatie. Als het is gelukt een meerderheid te vormen, zijn die partijen de coalitie(partijen). De andere partijen (die niet meeregeren) zijn de oppositie(partijen).

De coalitiepartijen schrijven vervolgens samen een regeerakkoord: datgene wat zij de komende 4 jaar willen veranderen in Nederland. Dat is een combinatie van de plannen van de verschillende coalitie partijen. Grotere partijen hebben vaak wel meer in te brengen. Hierbij hoort ook een begroting: waar gaan we hoeveel geld aan uitgeven?

Bijvoorbeeld
VVD heeft 38 zetels en is de grootste partij. Zij overleggen met de PVDA die 34 zetels heeft en dus de tweede partij is. Zij worden het met elkaar eens, maar hebben samen 72 zetels: geen meerderheid. Samen overleggen zij met D66, een kleinere partij met 8 zetels. Ze worden het met elkaar eens en vormen nu de coalitie. Samen schrijven zij het regeerakkoord. Het is logisch dat de grootste partij probeert samen te werken met de tweede partij: daar hebben immers veel mensen op gestemd. Daarnaast is het handig om met grote partijen samen te werken: dan heb je minder verschillende partijen nodig, waardoor je het makkelijker met elkaar eens kunt worden

De coalitiepartijen kiezen mensen uit die het regeerakkoord gaan uitvoeren: de ministers. Zo leveren alle coalitiepartijen een paar ministers: zij zitten dan niet (meer) in de Tweede Kamer, maar gaan het land besturen. Zo is er iemand die plannen voor het onderwijs gaat uitvoeren (Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en iemand die de plannen voor de politie gaat uitvoeren (Minister van Veiligheid en Justitie). Deze ministers worden geholpen door staatssecretarissen. Zo is er een staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en een Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Een staatssecretaris treedt namens de minister op als de minister dat nodig vindt.

Ministers en staatssecretarissen vormen samen het kabinet. De partijleider van de grootste coalitiepartij wordt de voorzitter van het kabinet en minister van Algemene Zaken: de Minister President. De kabinetsformatie is nu afgerond. De ministers vormen samen met het staatshoofd (de Koning) de regering.

Let op: de staatssecretarissen zijn dus géén lid van de regering.

Wetgeving

Weten hoe wetten tot stand komen.

Bij het regeerakkoord hoort vaak dat het kabinet wetten wilt invoeren of veranderen, bijvoorbeeld de wet dat je al vanaf 16 jaar oud mag oefenen voor je rijbewijs.

De minister van Verkeer en Waterstaat (die daar over gaat) schrijft dan een wetsvoorstel en doet dit voorstel aan de Tweede Kamer (recht van initiatief). Daar stemmen alle Kamerleden voor óf tegen de wet. Vaak stemmen de fractieleden van de coalitiepartijen vóór een wetsvoorstel, daarom is het zo belangrijk dat de coalitiepartijen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer; anders zou het kabinet nooit hun plannen kunnen uitvoeren. Vervolgens gaat het voorstel door naar de Eerste Kamer: ook daar stemmen de fractieleden op het voorstel. Gaat het ook daar door, dan ondertekenen de staatshoofd en de verantwoordelijke minister (van het ministerie waarover de wet gaat) de wet en wordt deze ingevoerd.

Leden van de Tweede Kamer hebben óók recht van initiatief, wat dan op dezelfde manier wordt afgehandeld. Voor volksvertegenwoordigers die niet in de coalitie zitten is het vaak wel wat moeilijker om hun wet er door te krijgen: zij hebben immers geen meerderheid en moeten de andere partijen dus écht overtuigen.

Schema
Minister of lid Tweede Kamer doet wetsvoorstel aan de Tweede Kamer leden Tweede Kamer stemmen | Goedgekeurd?  leden Eerste Kamer stemmen | Goedgekeurd?  Ondertekening door staatshoofd en minister Publicatie in het staatsblad.

Wordt een wetsvoorstel afgekeurd door de Tweede óf Eerst Kamer, dan mag de initiatiefnemer het aanpassen en nogmaals indienen.

Parlementair Jaar

Weten wanneer het parlementaire jaar is en wat er aan de start van dat jaar wordt gedaan.

Het kabinet maakt ieder parlementair jaar nieuwe plannen en daarbij een nieuwe begroting (beide op basis van het regeerakkoord wat de coalitiepartijen aan het begin van de kabinetsformatie hebben gemaakt). Dit jaar loopt van de derde dinsdag van september (Prinsjesdag) van het ene jaar tot de derde dinsdag van september in het volgende jaar. Op Prinsjesdag leest het staatshoofd de Troonrede voor: De nieuwe plannen en begroting van de regering.

Daarna gaat de Minister van Financiën met de miljoenennota (begroting) naar de Tweede Kamer. De dagen daarna debatteert de Ministers President samen met de andere ministers met de leden van de Tweede Kamer over de plannen. De politieke partijen in de Kamer zeggen dan waar ze het mee eens zijn of doen zelf andere voorstellen. Deze debatten duren enkele dagen en noem je de Algemene Beschouwingen.

Het kabinet probeert vervolgens te kijken hoe ze rekening kunnen houden met de verschillende fracties, wat erg belangrijk is omdat de Kamerleden stemmen als er een nieuw voorstel voor een wet(swijziging) wordt gedaan.

Taken en Rechten

Weten welke taken de regering en het parlement hebben.

De Nederlandse regering bestaat uit de ministers en het staatshoofd. Het Nederlandse parlement (de Staten-Generaal) bestaat uit de Tweede (150 zetels) en Eerst kamer (75 zetels).

Taken regering

De regering voert de plannen van het regeerakkoord uit:

1. De begrotingen opstellen en aanpassen.

2. Het voorstellen van wetten

Leden van de regering hebben daarom het volgende recht:

Recht van initiatief: een wetsvoorstel doen

Taken parlement

1. Het controleren van de regering

Leden van de Tweede en Eerste Kamer hebben daarom de volgende rechten:

Recht van interpellatie: leden van het kabinet ondervragen door een debat

Recht van enquête: een onderzoek instellen naar iets

Recht van vragen: mondelinge en schriftelijke vragen stellen

Recht van budget: de rijksbegroting (miljoenennota) goed- of afkeuren
In de praktijk keurt het parlement de begroting altijd goed, maar eisen ze soms wel aanpassingen.

Recht van motie: schriftelijk, officieel je mening bekend maken die dan wordt besproken in de Eerste- of Tweede Kamer. Een motie mag alleen worden besproken als minstens 5 Kamerleden de motie steunen (vinden dat het besproken mag worden). Na de bespreking van de motie wordt er vervolgens over gestemd (voor of niet). Vaak steunen voldoende Kamerleden een motie, maar stemmen zij vervolgens niet voor de motie omdat dat grote gevolgen kan hebben.

Er zijn 2 soorten moties: motie van afkeuring (afkeuren hoe de regering het doet) en motie van wantrouwen (vertrouwen in een lid van de regering opzeggen) .

Met een motie van wantrouwen kan de Eerste- of Tweede Kamer het vertrouwen in een minister of staatssecretaris opzeggen. Indien de motie na stemming wordt aangenomen, zal de minister of staatssecretaris daar over het algemeen consequenties aan verbinden en opstappen

2. Het voortellen van wetten en wetswijzigingen.

Leden van de Tweede Kamer hebben daarom de volgende rechten:

 Recht van initiatief: een wetsvoorstel doen

Recht van amendement: voorstellen om een wetsvoorstel van de regering aan te passen

Let op: Eerste Kamerleden kunnen wetsvoorstellen alléén goed- of afkeuren en hebben de laatste genoemde rechten dus niet.

Verhoudingen

Weten hoe de regering en het parlement zich tot elkaar verhouden.

Enkele belangrijke dingen om te weten zijn:

• De meeste wetsvoorstellen komen van de regering

• De regering heeft steun van de meerderheid van de Tweede Kamer nodig, anders is er een minderheidskabinet.

• Ministers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor alle daden van de regering, dus ook die van het staatshoofd. Dit noem je ministeriële verantwoordelijkheid. Zij moeten dan ook in het parlement komen om informatie te geven of de daden van de regering te verdedigen.

• Het parlement heeft het laatste woord: zij stemmen voor of tegen wetsvoorstellen en kunnen moties indienen. Als de regering zich niets aantrekt van de kritiek van de volksvertegenwoordiging dan kunnen de ministers tot aftreden worden gedwongen.

• Het kabinet heeft vaak wel meer macht dan het parlement: zij hebben steun van de meerderheid van de Tweede Kamer (coalitiepartijen) en kunnen dreigen met het aftreden van een minister of het gehele kabinet.

• Er kan een kabinetscrisis ontstaan als: bepaalde belangrijke wetten van de regering niet worden aangenomen in de Tweede of Eerste Kamer (dus géén steun krijgen van de coalitiepartijen); er voor het kabinet weinig steun is in het parlement óf de maatschappij, bijvoorbeeld door een motie van wantrouwen; een coalitiepartij dreigt het kabinet niet meer te steunen. Bij zo’n crisis dreigt het kabinet ’te vallen’ oftewel af te treden. Treed het kabinet af, dan worden er vaak nieuwe, vervroegde verkiezingen gehouden.

Was this article helpful?

Leave a Comment