1. Home
  2. Knowledge Base
  3. Mens en Werk
  4. Kerndoel 1 – Functies en waardering arbeid

Kerndoel 1 – Functies en waardering arbeid

Functies en betekenis werk

Functies en betekenissen die betaalde en onbetaalde arbeid kan hebben voor individuen en voor de samenleving, noemen/verklaren.

Werk is elke vorm van lichamelijk of geestelijk inspanning voor jezelf of anderen.

Werk doen heeft nut voor jezelf en de samenleving:

1. Economisch nut
In onze maatschappij verwachten wij dat iedereen werkt voor zijn geld. Dit geld gebruik je om in je levensonderhoud te voorzien (huis, eten, reizen etc.).

2. Sociaal nut
1) Het is goed voor de samenleving (een bakker bakt ons brood, een wegenmaker maakt onze wegen veilig). 2) Mensen worden er door geholpen (een vrijwilliger die voor een ziek iemand zorgt). 3) Je doet sociale contacten op.

3. Psychisch nut:
Werken geeft je voldoening en laat je je nuttig voelen: door te werken ben je met je hersenen, lichaam etc. bezig, dit voelt vaak prettig.

4. Structuur:
Werken geeft een vast ritme aan je leven. Veel mensen zonder werk klagen over een saai leven; alle dagen lijken op elkaar. Werkt geeft je structuur wat prettig is.

Er bestaan 3 soorten werk:

 Betaald werkwerken in loondienst, eigen bedrijf etc.
Betaald en verplicht. Economische nut, sociaal nut, psychisch nut en geeft structuur. Is onderdeel van de arbeidsmarkt.

Onbetaald werk: stage, huiswerk etc.
Onbetaald en (on)verplicht. Sociaal nut, psychisch nut en geeft structuur. Is soms onderdeel van de arbeidsmarkt.

Vrijwilligers werk: collecteren, sportclub etc.
Onbetaald en onverplicht. Sociaal nut, psychisch nut en geeft structuur. Is geen onderdeel van de arbeidsmarkt.

Factoren waardering en beloning werk

Factoren herkennen, die bepalen waarom de verschillende soorten werk verschillend worden gewaardeerd en beloond.

Factoren die bepalen hoe bepaald werk wordt gewaardeerd en beloond zijn:

Kennis: de hoeveelheid kennis die nodig is om het werk uit te voeren; zo heeft een tandarts meer kennis nodig om zijn beroep uit te oefenen dan bijvoorbeeld een schoonmaker.

Vaardigheden (specialisme): een specialist heeft vaardigheden die minder vaak voorkomen; zo kan een lasser zich specialiseren om vaardig te worden in het onderwaterlassen.

Verantwoordelijkheid: hoeveel verantwoordelijkheid die iemand heeft; zo heeft de directeur van eens school meer verantwoordelijkheid dan een docent.

De verschillende factoren zeggen vaak ook iets over de macht, status en het inkomen van een persoon. Zo heeft een arts meer ‘macht’ dan een verpleegkundige, kijken mensen meer tegen hem op (meer aanzien, hogere status) en heeft hij meer inkomen.

Macht, status en inkomen bepalen samen de maatschappelijke positie van een persoon, oftewel hoe hoog iemand op de maatschappelijke ladder staat. Zo staan bovenaan de maatschappelijke ladder beroepen als artsen, advocaten en directeuren, terwijl meer onderaan de maatschappelijke ladder beroepen staan als vakkenvullers, schoonmakers en vuilnismannen.

Mensen die ongeveer even hoog staan op de maatschappelijke ladder, behoren tot dezelfde sociale klasse. Zo heb je de bovenklasse (bijv. artsen), middenklasse (bijv. docenten) en onderklasse (bijv. vakkenvullers).

Door bijvoorbeeld een opleiding te doen of ontslagen te worden kun je stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder. Dat noem je sociale mobiliteit.

Was this article helpful?

Leave a Comment