1. Home
  2. Knowledge Base
  3. Mens en Werk
  4. Kerndoel 6 – Veranderingen op de arbeidsmarkt

Kerndoel 6 – Veranderingen op de arbeidsmarkt

Gevolgen werkloosheid

Oorzaken noemen van werkloosheid en mogelijke gevolgen van werkloosheid herkennen/beschrijven voor een individu en voor de samenleving.

Oorzaken werkloosheid

Mensen in Nederland die tussen de 15 en 67 jaar zijn en 12 uur of meer per week willen én kunnen werken, behoren tot de beroepsbevolking. Alle mensen die tot deze groep behoren en geen baan hebben, zijn werkloos.

Enkele belangrijke oorzaken van werkloosheid zijn:

Conjuncturele werkloosheid
Wordt veroorzaakt door een tekort aan vraag naar producten. De oorzaak ligt dus aan de vraagzijde van de economie. Conjuncturele werkloosheid is werkloosheid van tijdelijke aard, omdat op den duur de vraag naar goederen weer zal toenemen. De economische crisis van de afgelopen jaren heeft zo voor veel werkloosheid gezorgd.

Structurele werkloosheid
Wordt veroorzaakt door vraag en aanbod voor arbeidsplaatsen. Kenmerkend voor deze werkloosheid is dat er niet genoeg arbeidsplaatsen zijn voor de gehele beroepsbevolking. Dit kan komen omdat bijvoorbeeld te veel mensen het zelfde beroep willen uitoefenen. Er is dan een overschot op de arbeidsmarkt. Het kan ook zo zijn dat er wel genoeg banen zijn, maar dat er niet voldoende mensen zijn met de benodigde opleiding, ervaring of kennis om de vacatures te vervullen. Dit is dan een tekort op de arbeidsmarkt.

Seizoenswerkloosheid
Seizoenswerkloosheid ontstaat in beroepstakken met een zware werkdruk in één bepaald deel van het jaar. De rest van het jaar hebben die bedrijven minder personeel nodig. Ze zullen dan een deel van het personeel ontslaan. Denk aan strandtenthouders of ijszaken, die hun personeel in de winter moeten ontslaan als ze winst willen maken.

Frictiewerkloosheid
Tijdelijke werkloosheid. Als er een arbeidsplaats vrij is, is hij niet direct vervuld. Er is tijd nodig voor een sollicitatieprocedure. Schoolverlaters worden niet allemaal tegelijk in het arbeidsproces opgenomen, maar geleidelijk. Mensen die ontslagen worden, vinden niet direct een nieuwe baan. Dat wordt bedoeld met frictiewerkloosheid.

Gevolgen werkloosheid

Gevolgen van werkloosheid voor een individu (kunnen) zijn:

• Geldproblemen
Eerst krijg je een uitkering (70% van je oude loon), maar na een bepaalde tijd komt je in de bijstand: je krijgt dan een vast bedrag van de overheid, wat vaak maar nét genoeg is om van te kunnen leven.

• Gezondheidsproblemen
Je kan onzeker worden, slecht slapen en zelfs psychische problemen krijgen omdat je je zorgen maakt.

• Geen verdere ontwikkeling
Iemand die werkt kan zich verder ontwikkelen, hij leert nieuwe dingen en doet ervaring op. Dit valt allemaal weg als je werkloos ben.t

• Minder sociale contacten
Je hebt geen collega’s meer, vrienden werken wel en je hebt weinig geld. Zo kan je sociale leven achteruit gaan.

Gevolgen van werkloosheid voor de samenleving zijn:

• Vermindering van koopkracht
Als er veel werklozen zijn gaat de koopkracht van de bevolking aanzienlijk omlaag. Omdat een uitkering lager ligt dan een salaris kan de werkloze niet veel besteden. Veel mensen kunnen amper hun vasten lasten betalen en is er geen geld voor luxe aankopen.

• De arbeidskosten van de werkgevers gaan omhoog
Als er veel werkloosheid ontstaat dan gaan de sociale premies en belasting omhoog, er moeten steeds minder werkende mensen voor steeds meer werkelozen betalen, waardoor de werkgever meer moet betalen voor een werknemer. Dat kan als gevolg hebben dat de werkgever minder werknemers kan betalen waardoor de werkgever wellicht genoodzaakt is om werknemers te ontslaan.

• Geen arbeidsprestatie
Werklozen krijgen wel een uitkering, maar tegen over dat geld staat geen arbeidsproductiviteit.

• Niet alle arbeidskrachten worden benut
Een deel van de beroepsbevolking wordt niet gebruikt voor de arbeidsproductie.

Mechanisering, automatisering en informatisering

Uitleggen welke gevolgen mechanisering, automatisering en informatisering hebben voor de werkgelegenheid en voor de inhoud en kwaliteit van het werk.

Sinds de industriële revolutie (1860) is er sprake van mechanisering op de arbeidsmarkt: machines ondersteunen mensen bij hun werk, zoals een graafmachine en een heftruck. Zij vervangen menselijk spierkracht. Mechanisering heeft nauwelijks- tot geen gevolgen voor de arbeidsmarkt. Het werk is hierdoor makkelijk geworden voor mensen.

Sinds de komst van computers (1950) is er sprake automatisering op de arbeidsmarkt: computers (programma’s) nemen het werk van mensen (deels) over, vooral sinds er de laatste jaren robots worden ontwikkeld. Automatisering heeft gevolgen voor de arbeidsmarkt: verwacht wordt dat robots in de toekomst steeds meer werk van laagopgeleide mensen gaan overnemen. Automatisering kan zowel zorgen voor taakverarming als taakverrijking:

  • Taakverarming: een werknemer hoeft minder taken uit te voeren omdat machines een deel van het werk doen, bijvoorbeeld een lasersnijder die automatisch een vorm maakt – dit kan het werk makkelijker en saaier maken)
  • Taakverrijking: een werknemer moet meer taken uitvoeren om het ingewikkelder is geworden, bijvoorbeeld het feit dat een automonteur nu ook veel van computers weten – dit kan het werk moeilijker en uitdagender maken).

Ongeveer de laatste 20 jaar is er sprake van informatisering op de arbeidsmarkt: mensen gebruiken computers (tablets, smartphones etc.) om informatie te krijgen, delen en gebruiken – dit is sterk verbonden met automatisering. Informatisering heeft gevolgen voor de arbeidsmarkt: mensen kunnen flexibeler werken; mensen hebben meer vrijheid om te kiezen waar en wanneer ze werken. Door informatisering is het werk voor veel mensen makkelijker geworden, terwijl (met name ouderen) het soms lastig vinden om te leren omgaan met alle nieuwe ontwikkelingen.

Slechtere positie arbeidsmarkt

De relatief slechte positie verklaren van enkele groepen op de arbeidsmarkt en maatregelen noemen ter verbetering van hun positie op de arbeidsmarkt.

Niet iedereen heeft gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Enkele voorbeelden van groepen mensen die een slechtere positie hebben op de arbeidsmarkt:

• Vrouwen en niet-westerse allochtonen
Tot in de jaren ’70 was het in de meeste gezinnen zo dat de man werkte en de vrouw thuis voor de kinderen zorgde. Vrouwen werkte dan ook niet of nauwelijks. Al hoewel dat tegenwoordig wel anders is, blijft het zo dat bij veel beroepen vooral mannen een hogere functie hebben: het zit in de bedrijfscultuur. Niet-westerse allochtonen krijgen überhaupt moeilijker een baan: bedrijven kiezen sneller voor iemand met een autochtone achtergrond. Vaak komt dit door vooroordelen, zoals dat niet-westerse allochtonen slechter Nederlandse spreken of niet te vertrouwen zijn. Daarnaast hebben niet-westerse allochtonen vaak geen vrienden of familie (netwerk) die hun goed aan een baan kunnen helpen.

Om de discriminatie van beide groepen tegen te gaan doen bedrijven soms aan positieve discriminatie: bedrijven kiezen dan bij het vervullen van een vacature, als er meerdere mensen geschikt zijn, juist iemand die een slechtere positie heeft op de arbeidsmarkt. Zo kan een bedrijf er voor kiezen dat minimaal 50% van de leidinggevende een vrouw moet zijn.

• 55-plussers
Oudere werknemer zijn vaak duurder, gaan soms bijna met pensioen en vinden het omgaan met informatisering soms lastig. Bedrijven kiezen daarom soms liever voor een jongere werknemer. Om dit probleem tegen te gaan worden er soms campagnes gehouden (tv spots, folders etc.) om bedrijven duidelijk te maken dat 55-plussers juist handig zijn: zij hebben veel ervaring en kunnen jongere werknemers ondersteunen en opleiden.

• Ongeschoolden
Vroegtijdige schoolverlaters die hun middelbare school of opleiding niet hebben afgemaakt komen moeilijk aan een baan omdat zij nergens voor zijn opgeleid. Om dit probleem aan te pakken bieden uitzendbureaus en andere organisaties scholingsmogelijkheden aan, zodat deze mensen zich ergens in kunnen specialiseren en zo alsnog een baan kunnen vinden.

Flexibilisering van de arbeid

Voorbeelden noemen van flexibilisering van arbeid en aangeven voor welke groeperingen in de samenleving deze flexibilisering gunstig of ongunstig is.

Mensen die géén vast contract hebben, zijn flexibele werknemers, zij zijn flexibel in te zetten. Voorbeelden zijn:

  • Zelfstandig zonder personeel (zzp’er – bijvoorbeeld een schilder of grafisch vormgever)
  • Uitzend- of oproepkracht (bijvoorbeeld iemand die helpt bij een festival of tijdelijk archiefbestanden sorteert bij een bank) zijn flexibele werknemers: zij zijn flexibel in te zetten.

Voor werkgevers is flexibilisering van arbeid vaak gunstig: zij kunnen werknemers oproepen als zij nodig zijn en ze weer kunnen laten gaan als ze niet nodig zijn. Een werkgever heeft dan minder verlichtingen en zit minder snel met een overschot aan werknemers.

Voor werknemers is flexibilisering van arbeid vaak ongunstig: zij hebben minder vastigheid en soms ook minder rechten dan iemand met een vast contract.

Bevordering van de werkgelegenheid

Enkele overheidsmaatregelen ter bevordering van werkgelegenheid noemen en uitleggen waarom deze effectief kunnen zijn.

Om de werkgelegenheid te bevorderen (voor meer banen zorgen) kan de overheid het volgend doen:

• Subsidies verstrekken
Subsidie (geld) geven aan mensen die een bepaald beroep hebben, zoals mensen die een eigen bedrijf willen starten of boeren. Op die manier kunnen boeren bijvoorbeeld de dure machines aanschaffen die zij nodig hebben voor hun boerderij en zo kan dat hun baan zijn.

• Loonmatiging
Je loon stijgt ieder jaar. De overheid kan, in overleg met werkgeversorganisaties en vakbonden, verbieden dat lonen te snel stijgen. Op die manier blijft er meer geld over om meer banen te creëren (zoals een onderwijsassistent die de docent helpt, omdat de docent niet te duur is er daar dus geld voor is).

Was this article helpful?

Leave a Comment